SCIENCE meer dan
NATUURKUNDE, SCHEIKUNDE,
TECHNIEK
Het vak science is voor de meeste leerlingen de eerste
vakdidactisch gestructureerde kennismaking met basisbegrippen uit de vakken
natuurkunde, scheikunde en techniek.
In het door de Stichting Theorie uit Experimenten
uitgegeven science-lesmateriaal komen geïntegreerd met de betreffende
onderbouwkerndoelen nog meer zaken aan de orde, vandaar bovenstaande titel die
ook de titel is van de eerste van negen science-modulen.
In de lessen science wordt aandacht besteed aan ideeën
die leerlingen eventueel al eerder in het basisonderwijs of zelfstandig hebben
opgedaan.
Die voorkennis wordt op verschillende manieren
geïnventariseerd, bijvoorbeeld door het laten maken van een associatieweb (mind
map) (zie bijlage 1).
In het lesmateriaal wordt ervan uitgegaan dat leerlingen
beschikken over basale taal- en rekenvaardigheden. Die worden onderhouden en
uitgebouwd.
Voorbeelden van zulke taalvaardigheden zijn het
onderscheiden van vaktaal en huis-, tuin- en
keukentaal, uitbreiding van de woordenschat, encyclopedie-gebruik,
het schrijven van een brief (zie bijlage
2).
Voorbeelden van zulke rekenvaardigheden
zijn het omgaan met (on)nauwkeurigheid, het werken
met eenheden, het weergeven van rekenkundige bewerkingen met woord- en
symboolformules, het (leren) werken met een rekenmachine (zie bijlage 3).
Hiermee wordt aangehaakt aan onderbouwkerndoelen uit de
domeinen Nederlands (met name de kerndoelen 1, 3, 4, 5 en 6) en Rekenen en
wiskunde (met name de kerndoelen 20, 22, 23 ,24 en 25) (zie bijlage 4).
Van ICT-activiteiten zoals e-mailen,
werken met een tekstverwerker, werken met ELO en digitaal mind mappen, wordt
verondersteld dat leerlingen daarin wegwijs worden gemaakt. Dat zou kunnen aan
de hand van in het science-lesmateriaal verwerkte opdrachten.
Middels de lessen science in het eerste en tweede
leerjaar (en de lessen natuurkunde en scheikunde in het derde leerjaar) worden
de kerndoelen 28 t/m 35 uit het domein Mens en natuur ingevuld voor zover die
vallen binnen het leergebied Natuur en techniek.
De gehanteerde leermethode kan als sociaal-constructivistisch
worden gekarakteriseerd: leerlingen werken samen in groepjes aan reeksen hecht
gestructureerde opdrachten waarin ze zelf in logische volgbare stappen kennis
construeren. (Leren) argumenteren, redeneren,
waarderen en (be)oordelen zijn belangrijk
aspecten bij dit leerproces (zie bijlage 5
voor enkele voorbeelden). Door het serieus nemen van ervaringen en argumenten
van leerlingen wordt hun mondigheid op natuurwetenschappelijk gebied bevorderd.
Deze sociaal-constructivistische
inrichting van het science-onderwijs kan
leertheoretisch onderbouwd worden (zie bijlage 6) maar er zijn ook
triviale en pragmatische overwegingen zoals:
- leerlingen actief: als er acht groepjes aan de slag
zijn dan zijn er in ieder geval
acht leerlingen en een docent actief,
met een klassikale-frontale aanpak
dikwijls alleen de docent
- practicummateriaal: met groepjes van vier minder is
materiaal nodig dan bij
individueel practicum of practicum in
duo’s
- tempodifferentiatie: met groepjes loopt het tempo
automatisch uiteen, dus niet
acht maar nog minder sets
practicummateriaal nodig (wel meer verschillende
sets)
- andere differentiatiemogelijkheden: als voldoende praktisch-technische
onderwijsassistentie in de les
beschikbaar is kan de begeleiding gericht worden
op inhoudelijke diepgang en manier van
(samen)werken en leren. Het accent
op een van deze aspecten kan per groep
verschillen. Ook wat betreft leerstijl en
doceerstijl kan naar behoefte en
voorkeur gedifferentieerd worden.
- profielkeuze: voorsorteren naar N of M is mogelijk
binnen klassenverband
Niet alleen via de begeleiding maar ook in het
lesmateriaal zijn mogelijkheden ingebouwd om te differentiëren naar inhoud.
In individuele opdrachten verwerken leerlingen buiten
contacttijd de opgedane kennis. Ze evalueren zelf digitaal de antwoorden van
die opdrachten. Ook voor de docent kan daardoor snel duidelijk zijn of en
hoeveel tijd aan individuele verwerking en evaluatie besteed wordt.
De waardering en
beoordeling van eigen antwoorden bereiden voor op het gebruiken van een toetsanalyse-instrument dat in de bovenbouw bij het vak
scheikunde gehanteerd wordt.
In de lessen science worden aanzetten gegeven voor
leerlijnen die in sommige gevallen doorlopen vanaf de eerste twee leerjaren
naar de nieuwe havo-examens in 2015 en vwo-examens in 2016 voor de vakken
natuurkunde en scheikunde.
Een voorbeeld van zo’n leerlijn is (leren) programmeren:
het principe wordt geïntroduceerd aan de hand van ordenen van een reeks
objecten, eerst met de hand, daarna gemechaniseerd en vervolgens
geautomatiseerd. Als toepassing wordt een speeldoosje en een robot
geprogrammeerd. Deze programmeer-activiteiten kunnen
in masterclasses en/of bij het vak informatica
uitgebouwd worden.
Voor andere voorbeelden van leerlijnen: zie bijlage 7.
Een van de vernieuwingen in de nieuwe examenprogramma’s,
ook voor het vak biologie, is de context-conceptbenadering.
In de verschillende bètavakken kan dat op verschillende
manieren ingevuld worden maar in ieder geval moet er aandacht besteed worden
aan actuele en maatschappelijk relevante contexten (zie bijlage 8).
In het lesmateriaal wordt bij de vakken science en
scheikunde wordt bovendien ook nog gewerkt vanuit een natuurwetenschappelijke
context. Onderzoek maakt daar deel
van uit:
- het verzamelen van gegevens over een bepaald onderwerp
vanuit zelf gekozen
of aangereikte gezichtspunten
- het zoeken naar regelmaat in zelf verzamelde en ook
aangereikte gegevens
- het verklaren van regelmatigheden, indien nodig of
gewenst met zelf bedachte
en aangereikte modellen
- het ontwerpen
van (verbeteringen van) apparaten of instrumenten, ook om
daarmee (beter) onderzoek te kunnen
verrichten (zie bijlage 9 voor informatie
over de gehanteerde ontwerpcyclus)
Het aanleren en de toepassing van instrumentele en praktische vaardigheden maakt onderdeel uit van
het natuurwetenschappelijk onderzoek (zie bijlage
10).